Mijn levensverwachting in oorlogstijd was vijf minuten | Einde oefening (slot)
Joop Schut kwam met zijn houwitzer 155 in de strengste winter van de vorige eeuw terecht, die van 1962/’63.© Collectie Joop Schut
Een oproep aan lezers om hun herinneringen in te sturen aan ’de mooiste tijd van m’n leven’ bracht een stroom aan reacties op gang. Omdat het zondag 22 augustus een kwart eeuw geleden is, dat de opkomstplicht werd opgeschort, is een selectie uit de herinneringen geplaatst in de krant en op de website. Maar nog bleven er prachtige verhalen en reacties liggen. Een selectie daarvan wordt hieronder geplaatst, als slot van de serie ’Einde oefening’ en als uiting van dank aan alle inzenders.
Joop Schut uit Sijbekarspel werd in zijn lichting 62-2 opgeleid tot kanonnier houwitzer 155 in Breda. Daarna bij de parate hap in ’t Harde als richter aan de slag. Dat betekende ’aan de wielen draaien voor de juiste hoogte en links of rechts’. Coördinaten werden doorgebeld uit het voorterrein, waar de waarnemers zaten. Na een proefschot kregen ze te horen hoeveel graden er bijgesteld moet worden om een voltreffer te maken. ,,Wij konden de inslag niet zien, omdat de granaat kilometers verder terecht kwam. Soms schoten we de heide in de fik, en dan was het pauze omdat de brandweer de boel moest blussen. Als nieuweling werd je ’filler’ (aanvuller) genoemd en moet je allerlei dingetjes doen voor de ’ouwe stompen’. Als je wat tegensputterde, en dat deed je als Amsterdammer, kreeg je ’s avonds en wasbak speciaal. Oftewel gekleed ondergedompeld. Ontgroenen gebeurde door een paar rondjes hardlopen rond het gebouw in tenue B K K G, oftewel Blote Kont, Koppel en Geweer.’’
En dan moest Schut de koudste winter van de twintigste eeuw beleven, die van 1962-1963, op de Lüneburger Heide. ,,Niet met Kerst naar huis, ingesneeuwd. Als klap op de vuurpijl nog een NATO oefening. Dat wil zeggen alles inpakken, dekzeilen van de wagens, kanon aanhaken en met 25 graden vorst in de openlucht naar het schietterrein, dat bedekt was met een halve meter hardbevroren sneeuw. Ja hoor we hebben ook gebaald, dat hoorde er ook bij. Maar verder heb ik een leuke tijd gehad.’’
(Tekst gaat door onder foto)
Van links naar rechts Teun Moret, Jules van Brussel, Joop Niele, Jan Neleman, en Ruud Halfweeg maken een statement dat veel navolging kreeg.© Foto Ruud Halfweeg
Ruud Halfweeg, lichting 68-2, zat met 24 man op een kamer. Zij probeerden doorlopend iets te bedenken waar om te lachen viel. ,,Dit was mijn idee en de groep stond er open voor. Ik was ook de fotograaf maar wilde er wel zelf op, dus de camera met zelfontspanner in werking gezet en rennen voor mijn plek op de foto. De hilariteit was groot toen de door ons op de deur zeer vast geplakte foto door een hoger geplaatste dienstklopper werd verwijderd. We hadden er op gerekend dus kreeg de deur daarna een nieuwe veel grotere foto op de deur geplakt. Die mocht blijven hangen en ik heb gehoord dat de foto na ons afzwaaien nog heel lang een inspiratiebron was voor nieuwe lichtingen.’’
Een van de eerste dingen die je moest doen na opkomst voor je militaire dienstplicht, was het naaien van een knoop aan je groene overall waaran je smoeltje, je naamkaartje, kwam te hangen. Cees Knops uit Edam, lichting 69-5, had dat thuis nooit hoeven doen met vier zussen boven hem. „Toen ik na achttien maanden diensttijd afzwaaide kon ik perfect knopen aannaaien, sokken stoppen en schoeisel onderhouden. ’s Morgens vroeg opstaan en tien kilometer lopend met geweer en bepakking naar de schietbaan was wel even wennen.”
Dat de opkomstplicht werd afgeschaft, verrastte Gerard Veldman, opgeroepen voor dienst in 1968, uit Heiloo in 1996 onaangenaam. „Want ik was van mening dat door de samenwerking tussen dienstplichtigen en beroeps het beroepsleger het contact met de maatschappij niet zou verliezen. En dat is wat we daarna hebben zien gebeuren.” Voer maatschappelijke dienstplicht in, voor zowel mannen als vrouwen. „Voor de start van hun carrière leren ze zich inzetten voor het algemeen in plaats van het individu.”
Nieko Mulder uit Alkmaar kreeg zes dagen zwaar toen hij, terwijl hij licht gestraft was, in Breda carnaval was gaan vieren. Hij zwijnde toen hij werd gesnapt bij een van zijn nachtelijke escapades om een meisje te ontmoeten, nu al meer dan 55 jaar zijn vrouw. De officier die hem betrapte toen hij door een gat in het hek kroop om twee uur ’s nachts, vulde op zijn rapport één uur in. „Dat kon ik op rapport CC (compagniecommandant) nog wel verantwoorden: bus gemist en vanaf Arnhem hardgelopen!”
’s Nachts allemaal naar buiten en een paar uur op de appelplaats staan, dat was de straf die Piet Noppen uit Koog aan de Zaan zich nog heugt uit de Generaal Snijderskazerne in Nijmegen, waar op 8 november 1976 zijn diensttijd begon. „De toiletten stonden tussen houten schotten met deuren ervoor. Als een soldaat zijn behoefte zat te doen, werd er soms een emmer water over de toiletdeur gegooid. De straf was omdat de legerleiding dat soort geintjes een stap te ver vond gaan.”
(Tekst gaat door onder foto)
Cees Knops rekende erop dat hij in tijd van oorlog niet lang te leven zou hebben.© Collectie Cees Knops
Knops werd opgeleid als verkenner om vóór de troepen uit bewegingen van de vijand waar te nemen met behulp van apparatuur die geluidsgolven en bewegingen kon opvangen. „Mijn levensverwachting in oorlogstijd was vijf minuten. Niet erg bemoedigend maar ik zei dan altijd ’je kunt in een oorlog nog beter als eerste sneuvelen dan als laatste die nog een boel meer ellende heeft moeten doormaken. Toen ik in Duitsland werd gestationeerd zeiden ze daar ’aan die flauwekul met geluidsgolven enzo doen we hier niet mee’ en werd ik aangesteld als beheerder BOS (Benzine, Olie, Smeermiddelen) van ons tankbataljon. Had ik voor niks drie maanden opleiding gehad! Maar toen ik na mijn diensttijd weer thuis kwam zei mijn moeder ’je bent daar aardig opgeknapt’.
Jan Schrassen uit Alkmaar, lichting 66-4, poogde aanvankelijk de dienst uit te komen. Richtte het geweer op een officier en belandde in de bak. De commandant kon hem niet het leger uit laten gaan maar begreep hem wel. Omdat hij kok was in het burgerleven kon hij dat ook in het leger zijn. Schrassen werd opgeleid in Leiden en ging het leger zowaar leuk vinden. „Omdat ze blijkbaar vonden dat ik het goed deed, vroegen ze me de door de inspectie afgekeurde keuken in Badhoevedorp een nieuw leven te geven. Na een week schoonmaken kreeg ik een bediende en ging ik aan de gang, wat erin resulteerde dat er steeds meer marechaussees kwamen eten.”
Gerrit Borst uit Castricum, lichting 76-1, ziet dat sommige van zijn dienstmakkers er ’misschien beter uit zijn gekomen’. „Anderen, zoals ik, zijn gelijk gebleven. En sommigen konden de weelde van goedkope drank niet aan en werden alcoholist. Ik zat bij een redelijk onderdeel, andere waren berucht qua mishandeling en pesten. We deden bij de ’parate hap’ sportieve zaken als de Vierdaagse lopen, hadden een afdelings voetbalteam en werkten stormbaan en schietbaan af. Oefenen deden we met naoorlogse apparatuur die pas in 1979 vervangen werd. Dat was weinig effectief. Buiten die activiteiten veel gepoetst in de loods met voertuigen, alleen maar om de tijd door te komen. De zestien maanden waren te lang.”
Heerhugowaarder Nico Lansbergen (66-4) vindt zijn diensttijd ’terugkijkend twee verloren jaren die ik achter liep op leeftijdsgenoten in de burgermaatschappij, zoals dat toen heette. Toch was geen het slechte tijd.’ Hij had na de hbs verder willen studeren maar dienst doorkruiste dat. Zijn lichting 66-4 houdt sinds een jaar of tien jaarlijks een reünie. „Wegens corona ging die niet door, maar die voor 2022 zit alweer in de planning. Dit geeft aan dat we een hechte leuke groep hadden.”
Han Meijer uit Schoorl zat in 1955/56 in dienst. „Ik werd radarbediende in Winterswijk, een klein kampement dat het rustoord der radarbedienden werd genoemd. We genoten veel vrijheid. Tegen de tijd dat het avondappèl was, werd er een legerauto langs de cafés gereden om de soldaten op te halen.”
(Tekst gaat door onder foto)
Fred Braan haalde vanwege de bijzondere aanleiding tot zijn uitstel van dienst de krant.© Collectie Fred Braan
Fred Braan haalde in 1975 de biljartfinale in De Waakzaamheid in Koog aan de Zaan. Dienst leek het te doorkruisen maar zijn ouders kregen voor elkaar dat hij twee weken later kon opkomen. In die tijd een bericht waard in deze krant. Soldaten kregen inmiddels het minimumloon. „Wat vroeger wel eens anders was. Het was voor velen een hoop geld en er werd geregeld gegokt, wat er bij mij wel eens in resulteerde, dat ik met meer geld thuiskwam dan ik was weggegaan.”
J. Tijsen uit Dirkshorn moest naar Woensdrecht reizen. In de dienstopdracht stond dat hij de eerste de beste reisgelegenheid na 6.59 uur te baat moest nemen. „De bus uit Dirkshorn vertrok echter om 6.55 uur en de volgende pas om 9.55. Dat ik zo laat in de ochtend aankwam viel natuurlijk niet in goede aarde. Daarop voorbereid had ik een busboekje aangeschaft, om de vertrektijden te kunnen laten zien. Ze konden niks anders dan mij gelijk geven.”
Huub de Jong uit Eemnes, lichting 89-5, miste zijn vriendin, die hem op zondagavond na ’Studio Sport’ naar de trein bracht. „Ik voelde me dan echt ellendig en liet me zo laat mogelijk wegbrengen. Ik belde haar vanuit Ossendrecht elke avond. Dat deden meer soldaten. Bij de zes telefooncellen, er waren natuurlijk nog geen mobieltjes, stonden altijd lange rijen.”
In de Kromhoutkazerne in Utrecht heerste een machocultuur, herinnert Jan Kees Paardekoper zich. „Altijd gedonder, vooral ’s nachts. Schoenen van slapende soldaten verwisselen enzo. Die dingen trokken toch al zo moeilijk aan, dan had je dat dus eerst niet door. Maar tijdens een mars kon het behoorlijk zeer gaan doen, met blaren tot gevolg. Respect kreeg je door van je af te slaan. Ik had uit Amerika bussen menthol scheerschuim meegenomen, die waren hier nog niet te koop. ’s Nachts een rondje gedaan en in geopende monden gespoten. Nooit meer last gehad.”
Henk Breeuwsma had nog een paar dagen diensttijd voor de boeg toen hij de opdracht kreeg een deserteur van de gevangenis in Leeuwarden over te brengen naar Ermelo. „In de trein heb ik de man plaats laten nemen in het bagagecompartiment. We zaten tegenover elkaar op een klapstoeltje. Ik heb op hem ingepraat dat ik dit ook maar in opdracht deed en stringente richtlijnen had meegekregen. In Ermelo stond er gelukkig weer iemand met vervoer klaar.” Breeuwsma had zich afgevraagd wat hij, bewapend met pistool, moest doen als de man de benen zou nemen. „Zou ik schieten? Van alles spookte door mijn hoofd. Ik had angst.” Ook omdat wat er ook zou gebeuren, het hem een flinke douw zou opleveren en een langer verblijf in dienst niet uitgesloten was.
(Tekst gaat door onder foto)
Willem Brink had het als kok wel weer naar zijn zin in het leger.© Collectie Willem Brink
’Een rottijd’ had Alkmaarder Willem J. Brink, lichting 71-3, nadat zijn ploeg op de schietbaan in het Duitse Hohne een collega verloor. „Verongelukte in een jeep die overreden werd door een tientonner.” Maar verder louter leuke herinneringen aan de dienst. „We stonden een keer in een klein dorp op het parkeerterrein van een kerk. Uien en wortelen schoonmaken terwijl het sneeuwde. We kregen de opdracht direct te vertrekken, want de vijand kwam eraan.” Hij wist goed zijn snor te drukken als er onderhoud gepleegd moest worden aan de vrachtwagen. „We moesten zelfs profiel snijden van de banden. Soms vertelde ik in de garage dat ze mij nodig hadden in de keuken en zei ik in de keuken dat ze me in de garage niet konden missen. Ging ik naar het PMT of KMT, het protestants of katholiek militair tehuis, om te klaverjassen en te tafeltennissen.”
’Dit had ik niet willen missen’, is volgens Bert Buitink bij velen de tendens. „Natuurlijk viel het niet bij iedereen goed. Wij Hollanders zijn gauw aan het klagen.” Hij leerde in dienst ’discipline, luisteren, geen grote mond opzetten, dingen waarderen, op tijd zijn, je kledingkast inruimen en kameraadschap. Elke dag was de vraag wat gingen we doen? „Ze hadden altijd iets nieuws. Als je op het eind van de dag maar moe was.”
(Tekst gaat door onder foto)
De schade aan de Kolonel Palmkazerne was groot na het neerstorten van de straaljager in 1957. Er waren zes doden te betreuren.© ANP
De nu 83-jarige G. den Blanken uit Hilversum was van de lichting 57-3. Hij was getuige van de vliegramp die in 1957 de Kolonel Palmkazerne in Bussum trof. ,,Ik zat in gebouw 3, een paar kamers naast de rampplek waar mijn wachtmeester Van Helde werd getroffen, als gevolg waarvan hij enkele maanden later overleed. Op het moment van de ramp stonden wij net ons bestek op te bergen toen wij opgeschrikt werden door een enorme klap gevolgd door een enorme vuurzee. Omdat het mijn wachtmeester was werd er gevraagd om de laatste eer te bewijzen bij de begrafenis in Kampen waar hij gewoond had. Er werd door ons flink geoefend en op de bewuste dag reden we naar Kampen en stelden ons op achter de baar. De ouders hadden gekozen voor een begrafenis met gitzwarte paarden en het geheel zag er zó treurig uit ! De begraafplaats lag drieënhalve kilometer verder en wij moesten in dodenpas. Voetje voor voetje, dus dat viel nog niet mee. Op de begraafplaats aangekomen stelden wij ons op rond het graf en terwijl de kist zakte gaven wij een eresaluut met onze karabijnen. Het geluid van onze schoten was niet te horen door het eresaluut van drie straaljagers die op dat moment overvlogen. Ik zie nog de angstige gezichten van de ouders bij dat lawaai, want ze gingen vrij laag over!’’
Dat dienstplichtigen de kantjes ervan afliepen viel wel mee, merkte Johan Pot, lichting 61-1, die onder meer diende in Camp Fallingbostel langs de Lüneburger Heide. „Onze werkzaamheden werden vaak gadegeslagen door Engelse officieren die benieuwd waren naar de prestaties van onze dienstplichtigen. Tot hun verwondering merkten ze dat het tempo van de Nederlanders veel hoger lag dan van de Engelse beroeps.”
Marinus Bood uit Medemblik stond in 1951 op wacht bij de Ripperdakazerne in Haarlem. „Ik weet nog dat ik met een schrik wakker werd in het wachthuisje en mijn geweer weg was. Daar stond de wachtcommandant mee in zijn handen naast het hokje. Hij keek niet blij.” Hij kreeg een weekend geen verlof. Vanuit datzelfde hokje prikte hij met de jaarwisseling oliebollen op zijn bajonet, die een vrouw hem door de spijlen van het hek aanbood. Met de vrachtwagen werd het hele land door getoerd. „Een keer vroeg de sergeant, waar zullen we naartoe gaan? Ik had mijn antwoord direct klaar: Medemblik. Een paar uit later stonden twaalf militaire voertuigen op de Nieuwstraat en zat ik thuis met de sergeant bij mijn moeder aan de koffie.”
Voor H. Tuin, lichting 61-3, was dienst ’niet mijn leukste tijd’. Een baan als tekenaar op een architectenbureau liep hij mis. „Mijn school had me daar aangeraden maar toen ze hoorden dat ik dienst moest namen ze een ander aan. Ik ben altijd timmerman gebleven. Tweede dieptepunt was dat ik achttien maanden mijn inkomen kwijt was en mijn vrijheid. Je mocht niks, je moest alles.” Vrijdag kwam kapitein Troost de haren controleren. „Hij ging achter je staan en tilde met een stokje je haar op. Als het omhoog kwam, kon je naar de kapper. We hadden een jongen op de kamer die in de keuken werkte en er nooit was. Een officier liet hem halen en zijn kastdeurtje open doen. Dat was niet zoals het moest en die vent trok alles eruit. De jongen sloeg de officier toen knock-out. Dat was wel mooi! Maar hij werd opgepakt en we hebben hem nooit meer gezien.”
(Tekst gaat door onder foto)
Nico Huizing, nummer 27, tijdens de officierskeuring op Kamp Waterloo in Amersfoort.© Collectie Nico Huizing
Nico Huizing, lichting 76-1, heeft zich in dienst geen moment verveeld. Dat komt volgens hem omdat hij in Seedorf in Duitsland was gestationeerd. ,,In tegenstelling tot mijn richtingsgenoten die in Nederland werden gestationeerd heb ik me in Seedorf nooit verveeld. We waren voortdurend op oefening en onze spullen kregen we nauwelijks schoon tussen de oefeningen door. Wat ook veel uitmaakte was dat de ‘beste’ mensen naar Duitsland werden gestuurd. Als daar rotte appels tussen zaten dan werden die teruggestuurd naar Nederland waar ze vaak een lullig baantje kregen als hofmeester.’’
Uitwassen herinnert hij zich ook. ,,Berucht waren de georganiseerde uitjes naar Hamburg naar de Reeperbahn. Daar zijn complete veldslagen geleverd tussen soldaten uit diverse andere landen die daar ook gingen passagieren, Britten, Amerikanen maar ook marinemannen uit exotische landen die met hun schip in haven lagen. De politie nam na de matpartij de soldaten mee naar het bureau aan de Reeperbahn. Wij haalden rond 4 uur in de ochtend de Nederlanders daar uit de cel om mee terug nemen naar Seedorf. De Marechausse had met de Duitse politie de afspraak dat wij wel zouden zorgdragen voor berechting. Die Duitsers waren al lang blij dat ze er van af waren. Eventuele schade aan etablissementen werd ter plekke geregeld met de uitbaters.’’
,,Wat zeker in mijn tijd de krant heeft gehaald, was een uitbraak met een Leopard tank. Een huzaar had een conflict met de ouders van zijn Duitse vriendin en was zo boos dat hij met de tank de flat in Bremervörde is binnengereden. Onderweg is nog met scherp op de tank geschoten, wat natuurlijk niet hielp. Ook zijn alle autos in de straat bij de flat min of meer platgereden.’’
Dat hij de overste niet de kazerne binnen zag komen toen hij op wacht stond, moest Rinus Smit uit Langedijk rond Kerstmis 1962 bezuren. „Door de barre koude reageerde ik nergens meer op, ik zag niks en bewoog niet. Als gevolg hiervan werd alarm geslagen en werd ik zonder pardon en zonder veters en riem achter de tralies gezet. Voor hoe lang, dat weet ik niet meer.” Wel weet hij dat het die winter zo koud was, dat een vriend die hem met de auto oppikte van Station Heerhugowaard over het ijs van de dichtgevroren ringvaart rond die plaats naar de haven van Broek op Langedijk reed.
De nuchtere West-Fries Rob Bijpost uit Middenmeer kwam in oktober 1965 in dienst. Tot zijn verbazing werd hij chauffeur van de luitenant-kolonel. Hij reed hem naar tal van oefeningen en alarmen. „Tijdens een van de oefeningen gebeurde er iets met een houwitzer. De loop ging tijdens het schot omhoog waardoor de granaat op een verkeerde plaats terecht kwam. De kapitein van de groep werd ter verantwoording geroepen en moest bij mijn baas in de auto komen en ik eruit. Het dak was van zeildoek. Toen ving ik woorden op die ik nooit gehoord had. Tegen mij bleef hij altijd vriendelijk.”
Paul Breet, lichting 68-9, werd in dienst ’geen man, maar wel volwassen’. Hij had na de hbs geen idee wat verder te gaan doen. In dienst ontdekte hij de net opgerichte soldatenvakbond VVDM, waarvoor hij zich nuttig maakte met ledenwerving en regionale voorlichting. „Het vakbondswerk beviel zo goed, dat ik besloot naar de sociale academie te gaan. Zo draaide voor mij dienstplicht uit op een grote beroepskeuzetest.”
Peter Bakker, lichting 80-6, uit het Gooi werd verantwoordelijk gemaakt voor de distributie van verf, kwasten en aanverwante artikelen. Het magazijn in ’t Harde overziend zei hij tegen de sergeant-majoor dat hij geen verantwoordelijkheid wilde nemen voor de voorraad, omdat de ruimte niet afgesloten kon worden. „Die zei dat het mij niet in problemen zou brengen. ,’Inspecties worden altijd aangekondigd. Als er tien blikken verf moeten zijn maar er zijn er maar vijf, dan laat ik anderen van ons bataljon die hier rondlopen wat bonnetjes tekenen, waardoor de administratie altijd kloppend is. Weliswaar voor één dag, maar dat geeft niets.’ Een bizar staaltje administratie voeren, maar het werkte wel.”
(Tekst gaat door onder ansichtkaart)
Thea en Theo van der Reep schreven elkaar regelmatig.© Collectie familie Van der Reep
Thea van der Reep-Krijnen heeft ook een herinnering aan militaire dienst. Namelijk die van haar huidige man Theo, die ze in 1963 leerde kennen tijdens een dansavondje toen hij net in Stroe zat bij Garderen. 21 maanden duurde dat voor hem, omdat hij autotechnisch specialist was en hij verdiende één gulden per dag. „Sparen voor een uitzet of een huis was er niet bij. Uitgaan evenmin. Te gek voor woorden dat het toen zo geregeld was in ons land. Je sliep op strozakken, allen officieren hadden een matras. Die kregen ook beter te eten. Op borden. Soldaten en korporaals kregen als op een aluminium plate met vakjes. Je liep langs de kok en die kwakte er vanalles op. Als alle mannen van nu 21 maanden van de mooiste tijd van hun leven moesten geven voor het vaderland en nog bijna gratis ook, dan zou dat niet lukken. Er zou een groot protest komen.”
Thea schreef vier keer per week naar Theo en hij twee keer per week terug. Veel geld voor een postzegel was er niet, al kreeg hij als soldaat vijftig procent korting op de verzending. „We keken alletwee uit naar die post. We waren verliefd en wilden elkaar zien, iets van elkaar horen. Maar een fijne tijd was het niet. Je had geen mobieltje, thuis zelfs geen gewone telefoon. Niet even een appje, een berichtje, een fotootje, niets van dat alles. Je kon alleen maar dromen en hopen elkaar weer snel te zien.”