’Wij waren de eerste dragqueens in het leger, in 1987 al’ | Einde oefening
Hans Goes: ,,Volgens mij waren we de eerste dragqueens in het leger, in 1987 al.’’© Collectie Hans Goes
Weerzin tegen dienstplicht was tamelijk algemeen. De omslag van die aanvankelijk negatieve stemming naar een positief gevoel is echter ook iets wat veel dienstplichtigen bij zichzelf bespeurden. Dat blijkt uit reacties van lezers op de oproep herinneringen aan hun diensttijd in te sturen.
Een fan van wapens, oorlogje spelen en dergelijke ’jongensdingen’ is Haarlemmer Hans Goes, lichting 86-3, niet. „Maar vanaf de eerste dag waarop we onze plunjebaal kregen in de Wilhelmina Kazerne in Ossendrecht heb ik genoten. Wat een lol, wat een kameraadschap, wat een feest!” Hij ging rijden op een ambulance in Duitsland. „We maakten veel gekkigheid mee. Ook wel wat ongelukjes maar gelukkig niet te heavy, want ik kan niet tegen bloed en injectienaalden. En dat maken ze dan hospik.”
Op een demonstratiedag voor publiek moesten ze een ’gewonde’ ophalen. „Met gillende sirenes kwam ik aanrijden. Omdat we die niet op de wagen hadden riep ik ’tatu tatu’ door het raampje. We zouden wel eens laten zien hoe je een echte gewonde verpleegt. Uit mijn LaRo-ambulance stapten echter geen stoere militairen, maar kerels in verpleegstersuniform met militaire tinten, gemaakt door de vrouw van onze sergeant Honing. We mochten zelfs haar make-up en lipstick lenen. Het publiek kwam niet meer bij van het lachen en wij reden met onze gewonde rechtstreeks naar de bar. De volgende dag moesten we bij de overste komen. Daar gaat onze reputatie, dachten we, maar we bleken bij de evaluatie de populairste act en de vraag was of we het de volgende keer weer wilden doen. Volgens mij waren we de eerste dragqueens in het leger, in 1987 al.”
(Tekst gaat door onder foto)
Het regiment van Tom van Emmerik. Hij moest ’twee zware maanden’ langer dienen.© Collectie Tom van Emmerik
Voor de tachtigjarige Tom van Emmerik uit Haarlem waren de twee maanden die in de Koude Oorlog aan zijn diensttijd werden vastgeplakt het zwaarst. ,,We waren in feite gemobiliseerd. Je complete uitrusting hing aan je bed, je geweer stond geladen in het rek en buiten stond het hele wagenpark inclusief tanks en artillerie klaar om ons naar Duitsland te brengen. Sommige jongens hadden het er erg moeilijk mee. Ze waren er bang voor, ze waren stil en keken de hele dag naar buiten om te zien wat er ging gebeuren.’’ In het Franse La Courtine waren hij en zijn maat vergeten door de hospikken die hen op zouden halen. ,,Twee dagen rondgedoold en daarna door een plaatselijke boer naar de kazerne teruggebracht, waar niemand ons had gemist.’’
(Tekst gaat door onder foto)
Piet van Vlaanderen haalde de Vierdaagse niet.© Collectie Piet van Vlaanderen
Een manier om vrije dagen te verdienen kende Piet van Vlaanderen, lichting 60-2: de vierdaagse van Nijmegen lopen. ,,Dat lukte me niet. Na enkele trainingen haakte ik af toen we zeventien kilometer gelopen hadden. Wel lukte het met bloed geven. Drie keer gedaan tijdens mijn diensttijd. En daarna nog meer dan veertig keer als burger.’’
Ruud van Ling uit Heerhugowaard vindt zijn militaire diensttijd het beste wat hem is overkomen. De kameraadschap mist hij nog altijd. „Je maatje nooit in de steek laten: samen uit, samen thuis. Ik haalde er mijn rijbewijs en was weg uit het verstikkende burgerlijke milieu waar ik uit voortkwam. Je mocht zoveel eten als je wilde en kreeg nieuwe kleren, al was dat dan een uniform. Ik werd later opperwachtmeester bij de cavalerie. Vrienden uit die tijd noemen mij nog steeds ’opper’.”
(Tekst gaat door onder foto)
Jan de Bruin ging er als puber in en kwam er als man weer uit.© Foto Jan de Bruin
Jan de Bruin uit Haarlem, lichting 68-6, is er kort over: „Als een puber erin, als een volwassene eruit.”
Ook Erik Deen, lichting 67-5, heeft veel te danken aan dienst. Op school had hij geen discipline, zat vaak in de kroeg en achter de meisjes aan. „Ik ben nu 74 en als ik terugkijk op een zowel zakelijk als privé geslaagd leven, heb ik geen idee wat er zonder mijn diensttijd van mij terecht was gekomen. Ik vrees niet veel.”
In 1967 kwam Bart Hekkert uit Julianadorp bij de Huzaren van Boreel. Hij was hem een rotzorg dat hij geen soldaat was maar huzaar, dat een sergeant een wachtmeester was, een vaandrig een kornet en een kapitein een ritmeester. „Het scheen nogal belangrijk te zijn. Het waren de roerige jaren zestig, dus jongens van mijn leeftijd hielden er een eigen mening op na. We wilden weten wat we moesten doen en waarom. Afwegingen die het kader niet zo kon waarderen.” Maar eenmaal in Duitsland, in Seedorf, ’werd het toch leuk’. „Vriendschappen voor het leven. Zelfs 54 jaar naar dato komen we jaarlijks bijeen voor een reünie. 17 september is het weer zover. We gaan op bezoek bij een moderne verkenningseenheid. Maar hou in gedachten dat wij in 1967 de Russen buiten de deur gehouden hebben met als enige elektronica een boordradio.”