Walter Haentjes onderging ’wat een wapen met je doet’ toen hij bij wijze van afsluiting van dienst een hele vaandrigsklas mocht ’uitmoorden’ | Einde oefening
Albert Hoekstra: ,,Constant bezig je baret op dat lange haar terug op z’n plek te schuiven.’’© Collectie Albert Hoekstra
De beloning van dienstplichtigen werd - zij het niet door iedereen - karig gevonden en verbeterde toen zij werd opgetrokken tot het minimumloon. Lezers blikken in het kader van de reeks ’Einde oefening’ terug op hun militaire diensttijd. Deze week is het een kwart eeuw geleden dat de opkomstplicht verdween uit Nederland.
Dienstplicht voelt als anderhalf jaar gratis werken Gezinus Peeks uit Krommenie herinnert zich de 75 cent per dag die hij in 1952 kreeg als rekruut. „Dus meer dan een kop koffie een een gevulde koek kon je je niet veroorloven.” Thomas Blokland uit Naarden, lichting 60-2, ontving als vaandrig een klein salaris met inhoudingen voor belasting, huisvesting en voeding. Een rekruut kreeg in zijn tijd een gulden per dag en een geoefend soldaat 1,25. „Daar moest ook schoenpoets, koperpoets en groenpoets om de uitrusting van betaald worden, een deel van het treinkaartje om eens per twee weken naar huis te gaan en de kopjes koffie. Die kostten bij de cadi, de cantine dienst, een dubbeltje. Maar dat was tien procent van die ene gulden soldij per dag.” Blokland maakt zich nog steeds boos over de uitspraak van prins Bernhard ten tijde van het optrekken van dit bedrag tot een kleine wedde eind jaren zestig. „De mannen zouden er toch alleen maar gevulde koeken van kopen. Een opmerking die even onjuist als misplaatst, als denigrerend en misgunnend is. Dienstplichtigen zijn voor hun arbeid hun loon waardig.”
(Tekst gaat door onder foto)
Enno Decnop kwam in 1980 bij de B-compagnie.© Collectie Enno Decnop
Enno Decnop was negentien toen hij op 7 mei 1980 opkwam. Hij ging er in salaris niet al te veel op achteruit. En aangezien een biertje zes dubbeltjes kostte.... Peter Zwijnenberg uit Heiloo maakte zich toen hij in 1956 opgeroepen werd juist zorgen over zijn loopbaan, die net begonnen was bij een reclamebureau in Amsterdam. Hij werd sergeant, waardoor hij voor 21 in plaats van achttien maanden moest tekenen, maar wel 180 gulden per maand opstreek. „Terwijl gewone dienstplichtigen toen een gulden per dag vergoeding kregen - net genoeg voor twee pilsjes en een gevulde koek in de kantine, kreeg ik beduidend meer dan toen ik het reclamebureau verlaten moest.”
Voor Zwijnenberg bleek het een ’mooie, spannende maar ook nuttige tijd’. „Er werd niet alleen een man van je gemaakt, je leerde vooral van de nood een deugd te maken, ofwel handig en slim met regels en verboden om te gaan.” Hij was bij aanvang diensttijd bang dat zijn carrière om zeep zou zijn geholpen, ondanks de garantie dat je na dienst terug moest kunnen keren bij je werkgever. „In plaats van dat te doen, startte ik een eigen reclamebureau, dat ik het grootste deel van mijn verdere leven succesvol wist uit te bouwen.”
(Tekst gaat door onder foto)
Walter Haentjes ondervond ’wat een wapen met je doet’.© Collectie Walter Haentjes
Walter Haentjes uit Enkhuizen leed kou toen zijn lichting 63-6 de strenge winter van dat jaar in moest. „Het vroor in de kamer net zo hard als daarbuiten. De enige kolenkachel moest ’s nachts uit. Maar op de strozakken onder de wollen dekens bleef het op temperatuur.” Hij kwam uiteindelijk bij de administratie op de school voor reserve-officieren in Middelburg terecht. „Dat was geen succes. Maar vijand spelen voor de afzwaaiende vaandrigsklas vormde een mooie afsluiting daar. Als bren-schutter scheurde ik met een adjudant en een soldaat in een jeep door het winterse Zeeuwse land. Je ondergaat dan opeens wat een wapen met je doet. Fanatiek ’moord’ je dan in koelen bloede een hele vaandrigsklas uit.”
Handgranaat
René de Bock zegt ook dat hij dienst aan de ene kant als zonde van zijn tijd ervoer, maar het aan de andere kant ook niet had willen missen. „Een relaxte periode. Met soms dingen doen waarvan je het nut niet inzag. Hoeveel lagen verf kunnen er op een Landrover...” Hij was verpleegkundige en werd dienaangaand opgeleid. De militaire training bestond uit één nacht op bivak, één keer met een Uzi schieten en één handgranaat gooien. „De ambulancetraining bestond uit een rondje rijden door Hilversum met een ambulance. Op het dashboard een vol bekertje water. Als die nog redelijk vol was na de rit, was je training geslaagd.”
(Tekst gaat door onder foto)
René de Bock, hier met zijn maten, had het ’niet willen missen’.© Collectie René de Bock
De Bock werd overgeplaatst naar Duitsland. „Wat me verder bijstond was de grote hoeveelheid alcohol die verstouwd werd in de weekenden. Regelmatig mensen met alcoholintoxicaties moeten opnemen in de ziekenboeg. We maakten af en toe een tochtje naar de taxfreeshop en namen goedkope drank, sigaretten en parfum als smokkelwaar mee naar huis. Slechts één keer hebben we een echte gewonde moeten vervoeren in onze Citroën model ’patatwagen’. Iemand met een gebroken been van Langemannshof naar Eindhoven gebracht. 450 kilometer met een top van 90 kilometer per uur. Met de choke open haalde hij zelfs 95! Achterin de gewonde en vier jerrycans benzine, want met een militair voertuig mocht je niet tanken bij de burgers. Pfff, wat een lucht!”
(Tekst gaat door onder foto)
De ambulance model ’patatwagen’, ging niet harder dan 90 km/u. Met de choke uit 95.© Collectie René de Bock
Ook Ger Janssen uit Zaandam, lichting 64-3, werd opgeleid tot gewondenverzorger/chauffeur. „Behoorlijk pittig, maar nuttig. Onze compagnie werd ingezet voor transport van patiënten van het Rode Kruis naar de Henri Dunant. Ook een ziekenhuis in Groningen en De Zonnebloem maakten gebruik van onze diensten.”
(Tekst gaat door onder foto)
De Film- en Fotodienst in 1969 op de Waalsdorpervlakte, gefotografeerd door Dirk Goos uit Enkhuizen met een grootformaat Linhof Technica 4x5, uiteraard.© Collectie Dirk Goos
Ed de Jong uit Heerhugowaard had zijn mooiste tijd op Vlieland in 1957, waar hij hielp om Lieneke te temmen, het paard dat de eilanders aan zijn commandant, luitenant Hateboer, cadeau hadden gedaan. Na tandartsbezoek op vliegbasis Leeuwarden vloog De Jong met vuurleider majoor Linzel terug naar Vlieland in een Harvard lesvliegtuig. Een extra zakcentje verdienden de dienstplichtigen door koperen hulzen te rapen en van zand te ontdoen, die na schietoefeningen van de luchtmacht waren achtergebleven. „De latere vliegtuigen, de Hawker Hunters, namen hun hulzen weer mee, wat jammer was voor ons.”
(Tekst gaat door onder foto)
Richard Smits vond het ’mooi om mee te maken als militair nut te hebben voor de samenleving’© Collectie Richard Smits
Richard Smits, lichting 94-10 vond het ’mooi om mee te maken als militair nut te hebben voor de samenleving’. Ook een vorm van beloning, Hij doelt op de hulp die zijn groep bood aan mensen die in mei 1995 problemen ondervonden door overstromingen bij Nijmegen. „We mochten dat weekend niet naar huis, dat deerde niet.”
Ook Albert Hoekstra uit Volendam, lichting 73-2, zag dat hij op achterstand kwam ten opzichte van zijn jongere broers, die niet in dienst hoefden vanwege broederdienst. „Mijn jongere broer had toen ik uit dienst kwam een huis gekocht, terwijl ik aan die zestien maanden een paar honderd gulden overgehouden had.” Wel had hij het voordeel dat in zijn dienstperiode de wedde werd verruild voor het minimumloon. Twee andere veranderingen die hij meemaakte waren het afschaffen van de groetplicht - ’Vanaf dag 1 zochten we meerderen op om om hen heen te lopen, zonder te groeten!’ - en dat lang haar mocht. „We lieten het meteen groeien. Natuurlijk had je daar tijdens oefeningen last van, zodat we haarnetjes kregen. Stond je daar ’s ochtends voor de spiegel je haar in te proppen. Dan je baret erop, die je voor de rest van de dag constant op de juiste plek terug moest schuiven.”
Joop van Bemmelen voer begin jaren zestig van de Middellandse Zee tot imposant Noorwegen. In Gibraltar, dat hij zeven keer bezocht, ging hij met een maat in burgerkleding stiekem de Spaanse grens over. De soldij bedroeg 51 gulden per maand plus extra havengeld per afmeerdag. „Dat kwam goed van pas voor de aanschaf van souvenirs voor het thuisfront.” Na te zijn afgezwaaid meldde hij zich weer bij zijn werkgever, de belastingdienst. „Dat was wel weer even wennen tussen de grijze mannen, grijze stofjassen en grijze opbergmappen. Ik hield bijna twee enerverende jaren ervaring aan mijn diensttijd over, plus behoud van pensioenjaren. Het morsealfabet zit nog in mijn hoofd. Dienstplicht vond ik een aangename plicht.”