’Sorry mam, ik kom nog steeds niet. Als je me wilt omhelzen, moet ik 1,5 meter achteruit. De bezoekregeling werkt niet voor iedereen.’
De verpleeghuizen gaan weer open voor bezoek! Eindelijk! Meer dan twee maanden heb ik mijn moeder van 81 niet gezien. Ze is dementerend, haar kortetermijngeheugen heeft een tijdspanne van 20 seconden. Haar wereld is er een van angst. Elke dag vraagt ze waar ze is, wie iedereen is, waar haar familie is of er nog wel iemand komt. Ze kent haar medebewoners niet, namen van personeelsleden… geen idee. Ze woont er al bijna drie jaar. Ze is vaak bozig, maar gelukkig niet altijd.
Haar enige houvast ben ik, haar 53-jarige zoon. Haar echtgenoot, mijn vader, is in 1989 overleden, mijn zus tien jaar geleden. Verder is iedereen voor mijn moeder vervaagd. Ik kom elke week, 1,5 uur rijden. Niet altijd een feestje, vaak is ze somber, maar meestal is het gezellig: dan kletsen we wat af. Sommige vragen stelt ze tien keer, ik geef tien keer antwoord. We gaan altijd naar beneden, de tuin in, ze rookt sigaretjes, ik houd haar hand vast. Af en toe legt ze haar hoofd tegen mijn schouder.
Lees ook: Commentaar: Regels verpleeghuizen snel vervangen door intelligente vorm van maatwerk
Tijdens de lockdown ging het steeds slechter. Elke dag weer die mist, elke dag al die onbekende mensen, op een plek die ze niet kent. Haar zoon komt niet meer. Ze schreef me vorige week een kaartje, opgetekend door de verpleegkundige, dat ze eenzaam was, en verdrietig. Via de familieapp sturen verpleegkundigen foto’s en berichtjes. Wat een immens geweldige mensen zijn dat toch. Vrolijk staat ze er nooit op.
En nu dan toch: open! Emoties gieren alle kanten op. Dan komt de brief van het verpleeghuis. Naar buiten: mag niet. Ontmoeting: alleen op de kamer. Mondkapje op. Anderhalve meter afstand. Niet aanraken. Maximaal een half uur. Eén keer per week. Ik snap het. Maar het dringt niet tot me door, zo blij als ik ben. Ik meld me als eerste aan.
Gezocht: ùw verhaal uit het verpleeghuis
Ik vraag toch de psychologe van het verpleeghuis: kunnen we niet naar buiten? Ze koppelt terug aan het kernteam. Helaas. Ze zegt: probeer het een keer, daarna kunnen we verder kijken. Verplaats je in mijn moeder, zei ik. Uit die mist doemt haar zoon opeens op. Onherkenbaar door het mondkapje, als een bankrover uit het Wilde Westen, maar ze herkent mijn stem. Door emoties overmand spreidt ze haar armen uit, zoals bij elk bezoek. Altijd legt ze dan haar hoofd tegen mijn borst, huilt uit en stel ik haar gerust. Maar nu zal ik twee stappen achteruit moeten doen. Anderhalve meter. Waarom kom je niet naar me toe? Ik leg iets uit over corona, protocol, virus, gevaarlijk.
Ze weet niks van covid19 en lockdowns. Haar zoon is er met een mondkapje en loopt achteruit als ze bij hem wil zijn. Ze zal opstandig worden. ‘Sinds wanneer hou jij je aan de regels? Ik mag mijn eigen zoon toch wel vasthouden?’ Ik ken m’n moeder. Laten we dan naar buiten gaan, zal ze zeggen – we gaan altijd naar buiten. Maar we gaan niet. In de kamer blijven: m’n moeder in tranen op het bed, boos, ik op de bank. Als ze naar me toe wil, moet iemand haar tegenhouden, maar er is niemand en niemand wil dat ook. Of ik moet van haar weglopen. Ontreddering, onbegrip, nog meer angst.
Het is inderdaad te voorspellen, zegt de psychologe, dat het bezoek aan je moeder zo zal verlopen.
Sorry mam, duizendmaal sorry, zo verschrikkelijk veel sorry. Ik kom niet.
Jan ’t Hart, adjunct-hoofdredacteur van deze krant