Over Biesheuvel en De Groot, de twee fanatieke jodenjagers bij de Leidse politie, en de liquidatie van een van hen door het verzet
Een winterdag in 1929: Voor het naar school gaan poseren 19 kinderen uit het Joods Weeshuis aan de Roodenburgerstraatin Leiden voor de fotograaf.© Archief
Omdat het 75 jaar na de bevrijding is, plaatsen we nogmaals een artikel uit 2010 over Adrianus Biesheuvel en Wilhelmus de Groot: twee fanatieke jodenjagers bij de Leidse politie.
Lees hier alle verhalen over 75 jaar bevrijding
Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd in ons land meer dan 70 procent van de joden vermoord: 102.000 van de 140.000. Bij de Leidse politie, voor een groot deel 'fout' tijdens de oorlog, waren twee fanatieke jodenjagers in dienst: Adrianus Biesheuvel en Wilhelmus de Groot. Het duo hield flink huis in Leiden en verre omgeving.
Adrianus Biesheuvel zag zichzelf als de perfecte politieman. Surveillance, recherchewerk, verkeerscontroles, jacht op joodse onderduikers. Hij schrok voor geen enkele opdracht terug. Ambitieus en fanatiek. Ogenschijnlijk onvermoeibaar.
Dat hij bij de Leidse Documentatiedienst belandde, zou toeval zijn. Die dienst was in november 1942 opgericht door de korpscommissaris van de politie Leiden, Ulrich Koenraad Louis Emile Hoffmann, een felle NSB'er die nauwe banden onderhield met de Sicherheitspolizei (Sipo) en de Grüne Polizei, en telde twee rechercheurs. Maar die leken vaak dag en nacht in touw, zowel in Leiden alsook in andere plaatsen tot in Amsterdam toe.
Biesheuvel, van 2 mei 1909, werkt na de ULO en militaire dienst enkele jaren als hulpagent in Katwijk. Na diverse omzwervingen komt hij op 1 maart 1943 vanwege de gezondheid van zijn vrouw in haar geboortestad Leiden terecht.
Overhoord
Het politiekorps daar telt dan rond de 150 man, die op één agent na actief hebben deelgenomen aan het ophalen van joden. De joodse gemeenschap in Leiden telt aan het begin van de oorlog 372 mensen van wie er 137 onderduiken.
Van de meer dan 600 joden die in de stad onderduiken, heeft meer dan de helft de oorlog dankzij het Leidse verzet overleefd. Maar aan korpscommandant Hoffmann lag dat niet.
Sinds hij op 1 mei 1942 de leiding heeft gekregen, net 34 jaar oud, tracht hij de leden van zijn korps te winnen voor het nationaal-socialistische gedachtegoed door op het hoofdbureau aan de Zonneveldstraat lectuur neer te leggen als Germanische Leithefte, De Beestmensch en Werkend Volk.
Agenten worden door hun superieuren overhoord om te checken of zij deze vormingsbladen inderdaad hebben gelezen. Ook dienen agenten tijdens het opmaken van processen-verbaal en het beoordelen van collega's rekening te houden met de Nieuwe Tijd. Doen ze dat niet, dan laat Hoffmann ze in rang terugzetten of hij schrapt hun periodieke salarisverhoging.
(Lees ook: De Nederlandse politie in de Tweede Wereldoorlog: Zwart – Wit – Grijs)
Weeshuis
Als Biesheuvel in Leiden arriveert, bestaat de Documentatiedienst vier maanden. Hij krijgt als partner de dan 37-jarige rechercheur Wilhelmus de Groot, roepnaam Willem, een felle jodenjager en lid van zowel de NSB als de Germaanse SS.
Een van Biesheuvels eerste wapenfeiten in Leiden is op woensdag 17 maart 1943, zestien dagen na zijn indiensttreding, de ontruiming van het Centraal Israëlitisch Wees- en Doorgangshuis Machseh Lajesoumim, toevlucht van het kind, aan de Roodenburgerstraat.
Als de Duitsers in maart alle joden uit Leiden willen deporteren, denken veel joden dat het zo'n vaart niet zal lopen omdat ze beschikken over een officiële verklaring dat er bij hen ziektes heersen als tbc, roodvonk en schurft.
En in de stellige overtuiging dat de Duitsers als de dood zijn voor besmettelijke ziektes, hopen ze zo de bezetter buiten de deur te houden. Maar die laat het vuile werk simpelweg aan de Leidse politie over.
Plunderen
De ontruimingsactie begint 's middags om kwart over vijf met de omsingeling van het gebouw. Er doen tien tot twaalf agenten aan mee onder leiding van Biesheuvel en De Groot. De 51 kinderen worden naar het station gebracht, de grote te voet, de kleintjes in een bus. Daarna keren de agenten terug om het weeshuis te plunderen.
Biesheuvel en De Groot komen weer in actie op woensdag 9 juni 1943. Zij pakken dan aan de Herengracht 74 in Leiden vijf onderduikers op. Daarbij zou Biesheuvel hebben geschoten op een joodse man die probeerde te vluchten. Een dag later worden er nog eens vijf mensen uit het huis ernaast gehaald, nummer 76a.
© Advertentie in Nieuwe Leidsche Courant, 19 juni 1945
In de weken daarna gaat het slag op slag, onder meer in Sassenheim en Noordwijk. Maar hun grootste vangst doen de jodenjagers in de nacht van zaterdag 24 op zondag 25 juli 1943 in Hillegom. Op verschillende adressen pakken ze bij een razzia in de Patrimoniumbuurt twaalf joden en vijf helpers op die worden overgebracht naar het politiebureau in Leiden.
Nadat ze tussendoor op zondagmiddag in Den Haag een joodse vrouw en haar helper hebben gearresteerd, keren ze tegen het einde van de middag met een arrestantenwagen terug in Hillegom om daar nog drie onderduikers op te pakken. Op dat adres zou ook een kindje van anderhalf moeten zitten.
Als ze dat niet vinden, slaat De Groot de bewoner van het huis met zijn pistool de tanden uit de mond. Tenslotte halen ze het meisje uit een schuilplaats en geven haar aan een gearresteerde joodse vrouw die ervoor moet zorgen dat ze het 's nachts naar Leiden brengen.
De beide jodenjagers zijn dan van zaterdagavond tien uur tot maandagmorgen drie uur aan één stuk door in touw geweest.
Arrestantenwagen
Biesheuvel en De Groot duiken eind augustus in Ede op waar zij een joodse familie oppakken en via Veenendaal, waar zeven joden worden gearresteerd, rijdt de arrestantenwagen terug naar Leiden. Ook in Hilversum worden bij verschillende acties onderduikers gearresteerd.
(Lees hier hoe Biesheuvel en De Groot in Hilversum het ondergedoken gezin Scheffelaar oppakten)
Maandag 17 januari 1944 gaan de twee jodenjagers naar Rijnsburg voor wat een routineklus lijkt. Ze hebben een tip gekregen dat een zekere Piet van Egmond in een woning aan de Dubbelebuurt één van de vijf kinderen Philipson uit Leiden verborgen houdt.
Zeven maanden eerder, op 23 juni 1943, hebben ze de vader Jacob Philipson, voormalig administrateur van het ontruimde joodse weeshuis, opgepakt op de Oude Rijn 48 in Leiden, het onderduikadres van zijn schoonouders Jacob en Saartje Simons-Soosman.
Na enig zoeken bellen Biesheuvel en De Groot tegen twaalf uur aan bij Dubbelebuurt 26. Als Jannetje van Egmond-De Mooy de deur opendoet, zeggen de twee van de Sicherheitsdienst te zijn. Ze willen haar man spreken, maar hij blijkt niet thuis en de twee gaan de woning in.
’Uw kind?’
Daar worden Jannetje, het 16-jarige dienstmeisje Albertha Colijn en een niet-joodse onderduiker die zich voor een bezoeker uitgeeft, aan en verhoor onderworpen. Biesheuvel in de voorkamer, De Groot in de achterkamer.
Van Egmond moet bij De Groot komen die haar vraagt of ze een joods kindje in huis heeft. Op haar ontkenning wijst de rechercheur naar het meisje naast haar op de divan.
,,En dat kind dan, dat is toch niet uw kind?'' De vrouw legt hem uit dat het een logeetje is, het kind van haar broer. Zij en haar man hebben dat het meisje, de amper tweeënhalfjarige Sara Lea Philipson, ook ingeprent en het kind geleerd pappa en mamma tegen hen te zeggen. Opeens kijkt Sara die met haar pop speelt De Groot aan en vraagt 'Mamma wat komt die man doen?'
'Is Van Egmond thuis?'
,,Dat is je moeder niet. Jij bent een jodenkind van Philipson'', sneert De Groot. Als Van Egmond dat ontkent, begint hij allerlei strikvragen aan het kind te stellen.
Even later komt ook Biesheuvel erbij waarna beide politiemannen hevig tekeergaan tegen het meisje. Dat ze een jodenkind is en dat ze haar zullen meenemen. Maar eerst wachten ze de thuiskomst van Piet van Egmond af. Maar die komt niet opdagen, waarschijnlijk omdat hij gewaarschuwd is.
Dan stapt er rond één uur plotseling een onbekende man de kamer in. ,,Is Van Egmond thuis?'', vraagt hij Jannetje. Ze heeft maar net geantwoord dat hij er niet is of de man trekt een pistool en schiet De Groot neer. Vervolgens lost de man twee schoten op Biesheuvel, maar deze heeft zich al onder de tafel verborgen.
De man draait zich daarop om en loopt heel kalm het huis uit. Biesheuvel gaat achter hem aan en schiet een paar keer op de man zonder hem te raken. Jannetje van Egmond maakt van de verwarring gebruik om het dienstmeisje het kind in de armen te duwen opdat deze het in veiligheid kan brengen.
De plaatselijke huisarts Edzard Ebel van der Laan bezoekt net patiënten zodat zijn vrouw de zwaargewonde opperwachtmeester eerste hulp verleent en een ziekenwagen belt. De ambulance brengt de jodenjager naar het ziekenhuis in Leiden waar hij kort na aankomst overlijdt, 38 jaar oud.
(Lees ook: Spelen met de zoon van een Leidse Jodenjager)
(Lees hier: Leidse Jodenjagers in een Rijnsburgse val)
Biesheuvel wil wraak en tien mannen uit Rijnsburg tegen de muur zetten. Maar als de Leidse politie 's avonds met behulp van de Grüne Polizei een razzia in het dorp houdt, lijkt de hele mannelijke bevolking van de aardbodem verdwenen. Jannetje van Egmond duikt met man en dochtertje onder in Sliedrecht terwijl de kleine Sara en het dienstmeisje de oorlog ook overleven.
Verzet
Albertha Colijn heeft een afwijkende lezing van het gebeuren. Volgens haar mocht Jannetje van Egmond van de twee jodenjagers naar de dokter en zat op het moment dat de schutter via het klompenhok binnenkwam, Sara bij haar op schoot.
Toen hij Sicherheitspolizei riep en dus niet 'Is Van Egmond thuis?' sprongen De Groot en Biesheuvel in de houding waarop hij eerst De Groot neerschoot.
Het pistool ketste toen hij Biesheuvel wilde neerknallen. De man nam vervolgens de benen terwijl Biesheuvel hem wild schietend achtervolgde. Op haar beurt rende Colijn samen met Sara dwars door het land naar het huis van haar ouders.
Maar er is meer. Toen beide rechercheurs namelijk in Rijnsburg de weg vroegen naar Piet van Egmond aan de Dubbelebuurt, werden zij herkend als de notoire jodenjagers uit Leiden en de verkeerde kant opgestuurd.
De voorbijganger waarschuwde meteen Piet van Egmond, bijgenaamd Piet Sik, die op zijn beurt naar de pastorie van de gereformeerde kerk in Rijnsburg snelde.
Daar woonde een broer van de verzetsman Johannes Post, dominee Henk Post, en Van Egmond wist dat het verzet de pastorie als hoofdkwartier gebruikte.
Liquidaties
Johannes Post, zijn andere broer Marinus en Jan Wildschut zaten er net uit te blazen van een overval die zij als knokploeg op het gemeentehuis in Leiderdorp hadden gepleegd. Ze maakten daar het gehele plaatselijke bevolkingsregister, de gemeenteadministratie en talloze blanco persoonsbewijzen buit.
Wildschut was voormalig wachtmeester bij de Blauwe Huzaren en sloot zich algauw aan bij de verzetsgroep van Post die een ervaren schutter goed kon gebruiken. Wildschut pleegde meerdere liquidaties en nam aan veel overvallen deel. De drie mannen logeerden in die tijd bij dokter Van der Laan maar zaten ook vaak in de pastorie met andere verzetsmensen te praten.
Toen Van Egmond het trio om een wapen vroeg waarmee hij de jodenjagers wilde neerschieten, leek dat Post niet zo'n goed idee. Hij liet dat liever over aan een professionele schutter als Jan Wildschut. Al betwist Albertha Colijn ook deze versie.
Volgens haar kreeg Van Egmond, voor haar toen ome Piet, hoewel ze in 1963 met hem zou trouwen, eveneens een wapen. Hij zou Biesheuvel moeten doodschieten, maar doordat deze de voordeur van het huis aan de Dubbelbuurt had afgesloten, kon Van Egmond niet binnenkomen.
© Leidse Courant, 14 december 1948
Veroordeeld
Bij Biesheuvel zit de schrik er goed in en hij vraagt overplaatsing aan. Eerst moet hij een onderzoek afwachten, want volgens het directoraat-generaal van het politiewezen is een politieman in die tijd strafbaar als hij een dader laat ontsnappen. Op 8 februari 1944 verzoekt de directeur-generaal het SS und Polizeigericht in Den Haag de zaak te seponeren.
Met het argument dat het bij Biesheuvel 'om een bijzonder flinke en plichtsgetrouwe' ambtenaar gaat 'die uitsluitend voor Duitse belangen opkomt'. Hij suggereert het daarom bij disciplinaire maatregelen te laten, maar kennelijk vormt dit geen beletsel de jodenjager die maand tot hoofdwachtmeester te bevorderen.
Voordat Biesheuvel op 1 juli 1944 naar zijn nieuwe standplaats Schagen vertrekt, arresteert hij op 2 maart in opdracht van de Amsterdamse Sicherheitsdienst nog twee joodse vrouwen die op de Leuvenstraat 1 in Leiden zitten ondergedoken.
Huisarrest
Na de Duitse capitulatie keert hij terug naar Leiden waar hij 10 mei huisarrest krijgt van de Binnenlandse Strijdkrachten.
Als hij zich twee weken later voor een verhoor moet melden, blijkt hij te zijn gevlucht. Kort daarop wordt hij in Schagen opgepakt, maar meteen weer vrijgelaten. Hij komt weer naar Leiden waar hij op 26 mei daadwerkelijk in hechtenis wordt genomen.
Biesheuvel wordt ervan verdacht tussen 9 juni en 28 december 1944 zo'n 120 joden en tegen de tien onderduikverleners te hebben opgepakt. Hij schuift alle schuld af op De Groot. Zijn collega kende de adressen en het tijdstip en trof ook alle voorbereidingen.
In 1948 staat Biesheuvel terecht voor het bijzonder gerechtshof in Den Haag. Nadat er 14 jaar gevangenisstraf tegen hem wordt geëist, veroordeelt het Hof hem op 14 december 1948 tot dertien jaar. Biesheuvel overlijdt op 31 december 1986 in Katwijk.
Dit verhaal uit 2010 is gebaseerd op een boek van Sytze van der Zee. Hij besteedde een forse aantal pagina's aan Adrianus Biesheuvel en Wilhelmus de Groot: Vogelvrij, Sytze van der Zee, Uitgeverij De Bezige Bij, ISBN 978 90 234 5432 8