SS-sadist heerste met zijn loden knuppel over Beverwijkse en Velsense razzia-gijzelaars in kamp Nietleben
De rode cirkel geeft de plek aan van kamp Nietleben, nabij het vliegveld waar de IJmondse gevangenen aan het werk werden gezet.
Een open wond. Zo had de Duitse bezetter de razzia van Beverwijk en Velsen-Noord in 1944 bedoeld. Daar zijn de nazi’s in geslaagd. De stad en het dorp werden in luttele uren van bijna vijfhonderd jongemannen beroofd. Er zijn er in het laatste oorlogsjaar 65 omgekomen. Diverse Velsenaren en Beverwijkers komen terecht in kamp Nietleben.
Lees hier alle verhalen over 75 jaar bevrijding
Honderd jongens van het Nederlandse gevangenentransport uit Kamp Amersfoort zijn na een week in kamp Schkopau in het veel kleinere kamp Nietleben terechtgekomen.
Nabij een klein dorpje met een militair vliegveld, dat ook geregeld doelwit is van geallieerde bombardementen, worden ze onder zware tucht van een SS-kampcommandant aan het werk gezet.
Rudolf Barthold, de jonge SS-kampcommandant in Nietleben, jaagt de Beverwijkse en Velsense gevangenen al schrik aan als hij simpelweg verschijnt. Hij is een dienstklopper van het zuiverste water en eist absolute onderwerping aan zijn bevelen.
Velsenaar Jaap Epskamp herinnert zich: „Ik was op een gegeven moment naast Otto Ploeger voorman geworden en op een dag vroeg Jan Grapendaal aan mij: „Jaap, die soldaat heeft mijn naam gevraagd en in zijn boekje opgeschreven. Wil jij eens vragen waarom hij dat gedaan heeft?” Jan viel op omdat hij een bruine huid had en de rest van ons waren allen blank.”
Jan Grapendaal.
Brutaal
„We hadden die dagen een stelletje jonge Luftwaffe-soldaten als bewaking. Ik ga naar de betreffende soldaat toe, ga in de houding staan en vraag of ik hem iets mag vragen. Dat is goed en ik vraag waarom hij Jan Grapendaal zijn naam heeft genoteerd. Hij zegt: „Hij is brutaal geweest”, en toen kon ik weer gaan. Ik vraag aan Jan of hij wat gezegd heeft maar hij zei: „Ik heb niets gezegd maar een klein beetje gelachen.” Dat heeft die soldaat doorgegeven aan Rudolf Barthold. Hij moest met hem mee in een aparte kamer en is daar verschrikkelijk geslagen. We konden hem door de hele barak horen gillen en om zijn moeder horen roepen. Hoelang het geduurd heeft weet ik niet. Opeens was het stil en later heeft hij mij verteld dat hij had toegegeven dat hij brutaal was geweest. Maar alleen om van het slaan af te zijn en hij was zich niet bewust wat hij verkeerd gedaan had.”
De arme Jan Grapendaal overleefde ternauwernood de oorlog en keerde na de bevrijding nog terug bij zijn gezin met drie kinderen. Maar al in 1947 - met zijn vierde kind nog op komst - bezweek hij alsnog aan de martelingen en ontberingen die hij in Duitsland moest verduren.
Grapendaal overleed kort na de oorlog.
Machtswellusteling
„Barthold was wat discipline betreft een machtswellusteling. Men moest hem onvoorwaardelijk gehoorzamen en anders volgde er een ongenadige straf. Gelukkig was er nog de commandant van het vliegveld die hem wel eens tot de orde riep. Die heb ik wel eens flink tegen hem tekeer horen gaan. Deze zorgde er ook voor dat als er eten op het vliegveld over was, dit aan ons werd verstrekt. Dat dit van harte welkom was hoef ik niet te vertellen. Van ’s morgens 7 uur tot ’s avonds 7 uur met de schop aan het werk maakte ons hongerig. Deze commandant zorgde er ook voor dat we al die tijd dat we daar hebben gewerkt, één zondag vrij hebben gehad. De discipline van Rudolf Barthold was ook die vrije zondag aanwezig. Het was ’s middags van één tot drie uur verplicht slapen maar de rest van de dag was het bed taboe. We mochten er niet op zitten of zelfs maar tegen aan leunen.”
Onmens
„’s Avonds na het avondeten moesten de kamers schoongemaakt worden. Met emmers water en dweilen waren we als gekken bezig om ieder stofje of spinrag op te ruimen want als hij op het avondappèl kwam, waren de rapen gaar. En vinden deed hij altijd wat als hij wilde. Kamer 6 van ons was altijd het laatste aan de beurt. Dan hadden we hem al horen schelden en razen op de andere kamers en stond je al te beven als hij de kamer op kwam. Vooral als hij een pestbui had, was het een onmens. Als men tien of twintig kniebuigingen moest maken mocht men zich gelukkig prijzen. Men moest dan tijdens de inspectie in de houding voor de bedden staan. Als de inspectie afgelopen was ging hij bij de deur staan en zei hij: „Goedenacht.” Dan moesten wij in koor hardop zeggen: „Goedenacht Hauptscharführer.” Dat moest in koor luid gezegd worden. Want zo niet, dan volgde nog straf. Een enkele keer gebeurde het heel erg vlot maar dan had hij weinig tijd; volgens ons had hij dan een afspraak.”
Bominslagen: elk zwart puntje is er een. Een bom is in een gevangenenbarak gevallen.
Loden knuppel
Eenmaal slaat Barthold een gevangene zo hard dat hij het niet overleeft.
Ben Numan schrijft: „Hij inspecteerde de kamer op ongerechtigheden en bij het geringste wat hem niet aanstond moest je minimaal vijftig maal pompen. Wanneer dat maar even niet goed ging daalde de loden knuppel op je rug. Zo gebeurde het op een ochtend, dat een gevangene uit het kamp was gevlucht en diezelfde ochtend alweer was opgepakt. Vluchten was niet mogelijk, daar zaten wij te ver voor in Duitsland. Allen moesten we aantreden op de corridor. Hier werd hij met ontbloot bovenlijf gebracht. Toen kwam de Lagerführer en bulderde dat hij gestraft moest worden en dat dit een voorbeeld voor andere vluchters was. Er werden twee vrijwilligers gevraagd om hem af te ranselen. Niemand trad echter naar voren. Toen haalde hij de twee grootste mannen uit de rij en beval hen om hem vast te houden. Ze konden niet weigeren, want dan liepen ze zelf een pak ransel op. Door deze strubbelingen sloeg hij in blinde woede, het schuim op zijn lippen, toe op een weerloze gevangene. De jongen, die kronkelde van de pijn, had zich allang losgerukt en werd getroffen op alle delen van zijn lichaam. Hij raakte bewusteloos, bleef voor dood liggen, werd afgevoerd en is daarna overleden.”
Lichtsporen van luchtafweergeschut vullen de nachtelijke uren geregeld in de buurt van Halle.
Verschrikking
De ongenadige militaire tucht waar de gevangenen aan worden onderworpen, blijkt toch niet helemaal flauwekul.
„Achteraf was zijn overdrevenheid van schoonhouden van de kamers toch wel terecht. Ook het toezicht dat we ons goed wasten had ook zijn goede zijde, want luizen waren er in die tijd niet of nauwelijks bij ons te vinden. Maar daar hadden we toen geen oog voor en de manier waarop was een verschrikking. We hebben die tijd in Nietleben heel mooi weer gehad en we konden met ontbloot bovenlijf werken. We zagen gezien de omstandigheden er tamelijk goed uit. Mager maar lekker bruin door de zon”, schrijft Epskamp.
Het kan dus slechter, en dat wordt het ook. In Nietleben komt ondanks het karige voedsel, de zware tucht en de harde arbeid behalve de door Numan genoemde gevangene van de Nederlandse gevangenen niemand om het leven. Aan dit harde, maar overzichtelijke leven zou op 25 september 1944 alweer een einde komen. Want de klusjes op het militaire vliegveld in Nietleben zijn geklaard en de groep wordt naar een andere plek gestuurd.
Strafkamp
Ze gaan naar het kamp Zöschen, waar zo’n 1300 gevangenen in grote misère leven. Zöschen is een uiterst smerig, verschrikkelijk strafkamp waar de gevangenen bij bosjes de dood vinden en waar sadistische kampbeulen het voor het zeggen hebben. De kastijdingen en de tucht van SS- Hauptlagerführer Rudolf Barthold blijken voor de overgeplaatste gevangenen uit Nietleben slechts het begin van nog veel grotere ellende.