Paardenrookvlees
Stiekem slaakte ik een zucht van verlichting. Bij nader inzien: helemaal niet stiekem. Ik kwam er rond voor uit. Dat ik donderdag vanwege andere klussen de verslaggeving van de ringstekerij in Schagen over moest laten aan collega Laura vond ik niet erg. He-le-maal niet erg.
Dat zit zo: ringsteken, dat doe je met paarden. Dus als je verslag doet van de ringstekerij, dan krijg je met paarden te doen. Je hoeft ze niet te interviewen, echt spraakzaam zijn ze niet. Maar de kans is groot dat je er wel dicht bij moet komen. En tussen Marten Visser en paarden heerst geen chemie. Dat is zwak uitgedrukt. Als ik heel eerlijk ben heb ik gewoon een hekel aan paarden.
Ze zijn mooi en imposant om te zien, dat heus, en ik snap dat veel mensen er gek van zijn. Maar ik blijf er ’t liefst een eind bij uit de buurt. Pas als ze in flinterdunne plakjes en in gerookte toestand op een schaaltje in de vleeswarenvitrine liggen kunnen paarden mij bekoren.
Volgens paardenmensen ben ik eigenlijk gewoon een schijterd. Bang voor paarden. Klopt wel. Paarden zijn te groot, te onberekenbaar en hebben te grote tanden en poten. Pardon: benen. En daarbij: erg prettig ruiken doen ze ook al niet. Mijn verstand zegt me dat je zulke dieren maar beter uit de weg kunt gaan.
Langs de kant donderdag toch even de ringstekerij bekeken. Van een afstandje vond ik ’t prachtig.