Uitgesloten
Enkele jaren geleden sprak ik met enkele rabbijnen over de joodse geloofsregels. Ze verschilden onderling over veel zaken als dag en nacht, maar over één punt waren ze het eens: dat het vrijwel onmogelijk is om joods te worden als je het niet van geboorte bent.
De weg van de bekeerling, de gioer (’vreemdeling’), is zwaar en leidt over het algemeen tot teleurstellingen. Ze raadden het af om het te proberen. Een hond moet niet proberen een kat te worden.
Aan deze tamelijk besliste afwijzing dacht ik terug toen ik vorige week zaterdag in de Volkskrant een artikel las van Nadia Ezzeroili. Een hartenkreet over de teleurstelling die Nederland voor haar betekende. Ze had zich ten volle aan dit land gegeven, schreef ze, zelfs haar islamitische geloof had ze afgezworen, maar Nederland had haar geweigerd. Nooit zou ze werkelijk worden toegelaten, de uitsluitingsmechanismen van Nederland en de Nederlanders waren te hardnekkig.
Ze konden niet overwonnen worden. Ze zou voor eeuwig Marokkaans zijn en nooit Nederlands of zelfs Marokkaans-Nederlands. Ze noemt zich daarom alleen nog maar Marokkaans, schreef ze, niet uit Marokkaans chauvinisme maar om zich te harnassen tegen het Nederlandse wantrouwen en de achteloze afwijzing die ze dagelijks ervaart. De Nederlandse droom heeft haar teleurgesteld. Er is geen droom, alleen maar afkomst. En aan die afkomst zul je in hier je leven lang herinnerd worden.
In dezelfde week las ik het pamflet van Zihni Özdil, ’Nederland mijn vaderland’, een borend onderzoek naar de Nederlandse omgang met nieuwe Nederlanders. De term ’Nederlanders van kleur’ die Özdil bepleit, stuit bij mij op esthetische bezwaren, al besef ik dat ’allochtoon’ of ’nieuwe Nederlander’ net zulke gedrochten zijn. Özdil’s eigen familie, bijvoorbeeld, streek hier drie generaties geleden neer en kan bezwaarlijk ’nieuw’ genoemd worden. Goed, ik zal dus proberen van goede wil te zijn en aan zijn voorstel te wennen.
Het pamflet schetst helder de pijnlijke uitsluiting van Nederlanders van kleur in taal en praktijk. Ook Özdils eigen weg was zwaar. Zijn achternaam bezorgde hem vele afwijzingen. Maar omdat tegenslag de sterken sterker maakt, zwichtte hij niet voor teleurstelling en cynisme, en heeft hij zich niet teruggetrokken in de eigen etnische zuil, zoals de teleurgestelde Ezzeroili doet, maar hamert er energiek op dat de achternamen Ezzeroili en Özdil intussen net zozeer Nederlands zijn als Pieters en De Jong. Wij zijn hier, zegt hij, wij zijn Nederlanders, en het wordt tijd dat Nederland ons omarmt.
Maar de weg naar acceptatie is lang en bezaaid met obstakels. De grootste hindernis is wel dat de Nederlander behept is met een joodse opvatting van Nederlanderschap: als je het voorouders het niet waren, dan zul jij het nooit zijn.