Column: Tommie

Marischka de Jager

Ik groeide op aan de rand van Leeuwarden waar een langgerekt wandelpark liep. Aan de andere kant van dat park lagen uitgestrekte weides en in een van de boerderijen die daar stonden woonde mijn vriendin. We speelden daar in kapotte auto’s, gaven verstoten kalfjes de fles of jaagden er op halfwilde kittens.

Ik moet een jaar of tien zijn geweest toen ik daar samen met mijn vriendin weer eens rondstruinde. Er liep een hondje los in het park en nergens in de buurt zagen we de eigenaar. We riepen nog eens wat maar niemand die zich bekommerde om het hondje. En ik, die alleen maar konijnen, cavia’s of hamsters mocht, wilde dolgraag een hond. Dus ging hij mee naar huis. Een wit, poedelig middelmaatje. Mijn moeder mopperde wel even maar hij bleek te lief om hem weer de straat op te schoppen. Dus kreeg de hond een naam. Tommie. Ik voerde hem patatjes. Liet hem uit, kamde zijn haren, gaf hem kusjes, liet hem spelen. Mijn moeder zette een advertentie in de krant: hond gevonden. Dat had resultaat. Niet het resultaat dat ik wilde zien uiteraard. Want Tommie werd na twee weken opgehaald. Hij leek helemaal niet blij toen hij zijn vrouwtje zag. En luisterde ook helemaal niet naar zijn echte naam: Flip.

Tot mijn verdriet kwam er thuis nooit meer een hond. Wel hamsters, cavia’s en konijnen.

Meer nieuws uit NHD

Ombudsteam

Ons Ombudsteam springt in de bres voor de consument.